De eerste is het toevoeren van water, dat wil zeggen het inbrengen van water in de ketel. Deze is over het algemeen uitgerust met een speciale pomp om het waterafleidingsproces gemakkelijker en sneller te maken. Wanneer het water in de ketel wordt gebracht, ontstaat er stoom met een bepaalde druk, temperatuur en zuiverheid, doordat het de warmte absorbeert die vrijkomt bij de verbranding van de brandstof. Het toevoegen van water aan de ketel moet doorgaans drie verwarmingsstappen doorlopen, namelijk: het toegevoerde water wordt verwarmd tot verzadigd water; het verzadigde water wordt verwarmd en verdampt tot verzadigde stoom; link.
Over het algemeen moet het water dat in de trommelketel zit eerst in de economizer tot een bepaalde temperatuur worden verwarmd en vervolgens naar de trommel worden gestuurd om te worden gemengd met het ketelwater. Vervolgens komt het water via de valpijp in het circulatiecircuit terecht en wordt het water in de stijgpijp verwarmd. Het stoom-watermengsel ontstaat wanneer het de verzadigingstemperatuur bereikt en een deel ervan verdampt. Afhankelijk van het dichtheidsverschil tussen het medium in de stijgpijp en de valpijp of de geforceerde circulatiepomp stijgt het stoom-watermengsel vervolgens op in de trommel.
De trommel is een cilindrisch drukvat dat water van de kolenbrander ontvangt, water levert aan de circulatielus en verzadigde stoom naar de oververhitter levert. Het vormt daarmee tevens een schakel tussen de drie processen: waterverwarming, verdamping en oververhitting. Nadat het stoom-watermengsel in de trommel is gescheiden, komt het water via de valpijp in de circulatielus terecht, terwijl de verzadigde stoom het oververhittingssysteem binnenkomt en wordt verhit tot stoom met een zekere mate van oververhitting.