hoofd_banner

Werkingsspecificaties van de stoomveiligheidsklep

Het veiligheidsventiel van de stoomgenerator is een van de belangrijkste veiligheidsvoorzieningen van de stoomgenerator. Het voorkomt automatisch dat de stoomdruk van de ketel het vooraf bepaalde toegestane bereik overschrijdt, waardoor een veilige werking van de ketel wordt gegarandeerd. Het is een overdrukbeveiliging.

Het wordt steeds breder in ons leven gebruikt en speelt een rol bij het waarborgen van de veiligheid van stoomgeneratoren. Normaal gesproken moeten installatie, reparatie en onderhoud volgens de voorschriften worden uitgevoerd.

0801

Werkingsspecificaties van de stoomveiligheidsklep:

1. De stoomveiligheidsklep moet verticaal worden geïnstalleerd op de hoogste positie van het stoomgeneratormerk en de kop. Er mogen geen stoomuitlaatleidingen of -kleppen worden geïnstalleerd tussen de veiligheidsklep en de trommel of de kop.

2. De stoomveiligheidsklep met hefboom moet voorzien zijn van een voorziening om te voorkomen dat het gewicht vanzelf beweegt en een geleider om de afwijking van de hefboom te beperken. De veerveiligheidsklep moet voorzien zijn van een hefboom en een voorziening om te voorkomen dat de stelschroef onbedoeld wordt gedraaid.

3. Voor ketels met een nominale stoomdruk van 3,82 MPa of minder mag de diameter van de stoomveiligheidsklep niet kleiner zijn dan 25 nm; voor ketels met een nominale stoomdruk van meer dan 3,82 MPa mag de diameter van de veiligheidsklep niet kleiner zijn dan 20 mm.

4. De dwarsdoorsnede van de verbindingsleiding tussen de stoomveiligheidsklep en de ketel mag niet kleiner zijn dan de inlaatdoorsnede van de veiligheidsklep. Indien meerdere veiligheidskleppen samen op een korte leiding worden geïnstalleerd die rechtstreeks op de trommel is aangesloten, mag de doorlaatdoorsnede van de korte leiding niet kleiner zijn dan 1,25 maal de uitlaatdoorsnede van alle veiligheidskleppen.

5. Stoomveiligheidskleppen moeten over het algemeen worden uitgerust met uitlaatpijpen die rechtstreeks naar een veilige locatie leiden en een voldoende doorsnede hebben om een ​​soepele afvoer van de uitlaatstoom te garanderen. De onderkant van de uitlaatpijp van de veiligheidsklep moet worden voorzien van een afvoerpijp die is aangesloten op een veilige locatie. Kleppen mogen niet op de uitlaatpijp of afvoerpijp worden geïnstalleerd.

6. Ketels met een nominaal verdampingsvermogen groter dan 0,5 ton/u moeten zijn uitgerust met ten minste twee veiligheidskleppen; ketels met een nominaal verdampingsvermogen kleiner dan of gelijk aan 0,5 ton/u moeten zijn uitgerust met ten minste één veiligheidsklep. Veiligheidskleppen moeten worden geïnstalleerd bij de uitlaat van de scheidbare economiser en de uitlaat van de stoomoververhitter.

0802

7. Het stoomveiligheidsventiel van het drukvat kan het beste direct op de hoogste positie van het drukvat worden geïnstalleerd. Het veiligheidsventiel van de opslagtank voor vloeibaar gas moet in de gasfase worden geïnstalleerd. Over het algemeen kan een korte leiding worden gebruikt voor de aansluiting op de container, en de diameter van de korte leiding van het veiligheidsventiel mag niet kleiner zijn dan de diameter van het veiligheidsventiel zelf.

8. Kleppen mogen over het algemeen niet worden geïnstalleerd tussen stoomveiligheidskleppen en containers. Voor containers met brandbare, explosieve of viskeuze media kan een afsluiter worden geïnstalleerd om het reinigen of vervangen van de veiligheidsklep te vergemakkelijken. Deze afsluiter moet tijdens normaal bedrijf worden geïnstalleerd. Deze moet volledig open en afgesloten zijn om manipulatie te voorkomen.

9. Voor drukvaten met ontvlambare, explosieve of giftige media moet het medium dat door de stoomveiligheidsklep wordt afgevoerd, voorzien zijn van veiligheidsvoorzieningen en terugwinningssystemen. De installatie van de hefboomveiligheidsklep moet verticaal zijn, en ook de veerveiligheidsklep kan het beste verticaal worden geïnstalleerd om de werking ervan niet te beïnvloeden. Tijdens de installatie moet ook aandacht worden besteed aan de pasvorm, de coaxialiteit van de onderdelen en de gelijkmatige spanning op elke bout.

10. Nieuw geïnstalleerde stoomveiligheidsventielen dienen vergezeld te gaan van een productcertificaat. Vóór installatie moeten ze opnieuw worden gekalibreerd, verzegeld en voorzien van een kalibratiecertificaat voor het veiligheidsventiel.

11. De uitlaat van de stoomveiligheidsklep mag geen weerstand hebben om tegendruk te voorkomen. Indien een afvoerleiding is geïnstalleerd, moet de binnendiameter ervan groter zijn dan de uitlaatdiameter van de veiligheidsklep. De afvoer van de veiligheidsklep moet worden beschermd tegen bevriezing. Deze is niet geschikt voor containers die ontvlambaar, giftig of zeer giftig zijn. Voor mediacontainers moet de afvoerleiding rechtstreeks worden aangesloten op een veilige buitenlocatie of voorzieningen hebben voor correcte afvoer. Kleppen op de afvoerleiding zijn niet toegestaan.

12. Er mag geen klep worden geïnstalleerd tussen de drukdragende apparatuur en de stoomveiligheidsklep. Voor containers met ontvlambare, explosieve, giftige of viskeuze media mag, om vervanging en reiniging te vergemakkelijken, een afsluiter worden geïnstalleerd. De structuur en diameter mogen niet variëren. Deze afsluiter mag de normale werking van de veiligheidsklep niet belemmeren. Tijdens normaal gebruik moet de afsluiter volledig open en afgedicht zijn.

0803


Plaatsingstijd: 08-10-2023